Het komt steeds vaker voor dat partners gaan samenwonen zonder dat zij met elkaar in het huwelijk treden of een geregistreerd partnerschap sluiten. Het is dan verstandig om een samenlevingsovereenkomst te laten opstellen waarin regels uit het huwelijksvermogensrecht worden opgenomen. Nog steeds een groot deel van de samenwoners doet dat niet. Dat kan tot problemen leiden als samenwoners uit elkaar gaan en één van hen heeft tijdens de relatie bij de aankoop of verbouwing van de gemeenschappelijke woning privégelden geïnvesteerd in deze woning. Ze vallen dan terug op het algemene verbintenissenrecht; deze regels zijn niet gericht op (ex-)partners in een affectieve relatie.
Hoe zit dat dan als je gehuwd bent?
De wet bepaalt dat wanneer een echtgenoot met privégelden een betaling voldoet ten behoeve van een goed dat tot het gemeenschappelijke vermogen of het privévermogen van de andere echtgenoot behoort, deze echtgenoot recht heeft op een vergoeding van deze betaling. Dit heet een vergoedingsrecht. Een dergelijk vergoedingsrecht kent een langere verjaringstermijn dan het algemene verbintenissenrecht, waarin een vordering na vijf jaar verjaart. Vorderingen van de ene echtgenoot op de andere echtgenoot kennen namelijk een verjaringstermijn van zes maanden tot na de scheiding. Daarnaast is sinds 2012 de beleggingsleer opgenomen in de wet, waarin is bepaald dat de waardeontwikkeling van – in dit geval – de woning, van invloed is op de hoogte van de vordering. Voor de bepaling van de hoogte van een vergoedingsrecht wordt er gekeken naar de waarde op het moment van de verdeling of verkoop van de woning. De beleggingsleer is daarmee ook een risico, aangezien er ook sprake kan zijn van waardevermindering en dan krijgt de investerende partner minder terug dan hij heeft ingelegd.
Het vergoedingsrecht van ongehuwde samenwoners
Wanneer samenwoners geen afspraken maken in een samenlevingsovereenkomst zijn de zojuist omschreven regels niet van toepassing. Dit betekent dat wanneer een partner investeert in de woning die (mede) op naam staat van de andere partner, er geen verjaringstermijn tot aan zes maanden na de beëindiging van de relatie geldt, maar slechts een verjaringstermijn van vijf jaar. Vaak is die op het moment dat het stel uit elkaar gaat, al verstreken. Bovendien heeft de investerende partner slechts aanspraak op een gelijk bedrag als die heeft ingelegd (de nominale waarde van de investering) De huidige woningmarkt – waarin de waarde van woningen stijgen – laat zien dat de beleggingsleer in het belang is van de partner die geld investeert in een woning.
Schrijnende uitspraken
In de praktijk zorgt het ontbreken van een samenlevingsovereenkomst voor schrijnende uitspraken bij de rechter. Onlangs heeft de rechter geoordeeld dat een vrouw na de beëindiging van de samenwoning geen vergoedingsrecht had op haar ex-partner, terwijl ze voor een bedrag van bijna € 80.000 euro had geïnvesteerd in de verbouwing van de woning van haar ex-partner.[1] Veel recenter nog sprak het Hof Arnhem-Leeuwarden zich uit over een vordering van de vrouw, ontstaan uit meerdere aflossingen met privévermogen op het overbruggingskrediet van de gezamenlijke woning. Het Hof oordeelde dat de vordering van de vrouw op de man van meer dan € 160.000 gedurende de samenleving was verjaard. De partners waren geen samenlevingsovereenkomst overeengekomen. Hierdoor was de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing t die aan het einde van de samenwoning inmiddels al 11 jaar was verstreken.[2] Beide dames kregen hun geïnvesteerde geld dus niet terug.
Tip
Deze uitspraken laten de risico’s zien van het niet vastleggen van afspraken in een samenlevingsovereenkomst tussen samenwoners. Het is daarom te adviseren om in een vroeg stadium duidelijke afspraken met elkaar vast te leggen, om onaangename verrassingen aan het einde van de relatie te voorkomen.
Meer weten, neem gerust contact met mij op.
[1] Hoge Raad 10 mei 2019
[2] Hof Arnhem-Leeuwarden 7 september 2021